Methodiek in de oude muziek

Methodiek van mijn docenten

In mijn eigen opleiding Oude Vocale Ensemble Muziek heb ik vanuit diverse invalshoeken input gekregen van mijn beide docenten, dr. Rebecca Stewart en Margot Kalse. Ik kreeg aanwijzingen voor interpretatie en technische aanwijzingen om die interpretatie te ondersteunen. Gaandeweg werd mij meer en meer duidelijk hoezeer interpretatie en techniek samenhangen. Eigenlijk zijn ze in mijn ogen niet langer los van elkaar benaderbaar. Je kunt een bepaalde interpretatie in het hoofd hebben, maar als je lichaam niet bereid is om de juiste dingen te doen om het te ondersteunen, komt van de interpretatie vrijwel niets over bij het publiek. Sommige stijlen vragen zelfs om specifieke technieken om een met de notatie consistente interpretatie mogelijk te maken. Daarnaast zijn er natuurlijk technische aspecten die in iedere stijl, ook buiten mijn specialisme oude muziek, toepasbaar zijn. Ik kan niet in woorden uitdrukken hoe dankbaar ik ben voor de input van mijn docenten, die ik overigens nog steeds met enige regelmaat krijg. Na het afronden van een muziekvakopleiding staan immers de ontwikkeling van de stem alsook van andere vaardigheden niet stil.

Stamboom van methodieken

In mijn eigen zangles praktijk zet ik alle input van mijn docenten om in een methodiek die voor mij en voor mijn leerlingen werkt. Zo ontwikkelt zich een ‘stamboom’ van methodieken die aldoor aan de volgende generatie worden doorgegeven. Naar ik hoop voegt elke generatie weer iets toe, soms iets kleins, soms iets groters, het ‘DNA’ van de methodiek wordt als het ware herschikt en aangevuld met nieuwe ‘genen’, nieuwe inzichten. Iedere leerling is anders en roept impulsen tot ontwikkeling in een bepaalde richting op. Een leerling bij voorbeeld die moeite heeft met vlotte loopjes, stimuleert mij als docente om bij mijzelf na te gaan hoe ik dat eigenlijk zelf doe en ook om me te herinneren wat mijn docenten daar ooit voor aanwijzingen over gaven. Alles bij elkaar, inclusief mijn observatie van de leerling, levert een aanpak van het probleem op die uniek is, namelijk toegespitst op deze combinatie van leerling en docent. Hoe kun je dat dan een methodiek noemen? Dat kan, omdat er in de ‘stamboom’ wel een aantal basisprincipes wordt doorgegeven.

Basisprincipes

Wat mij betreft zijn de basisprincipes voor het zingen van de oude muziek mooi en zorgvuldig verwoord door Rebecca Stewart in haar artikel op de website van Cantus Modalis (in het Engels). Dit artikel wordt door haar – vaak in samenspraak met haar leerlingen – voortdurend verbeterd en herzien, hiermee reflecterend wat ik in het voorgaande bedoel met doorgeven en door-ontwikkelen. Kort samengevat gaat het om tien basisprincipes:

  1. Ononderbroken, mondelinge overdracht: voordoen, samendoen en nadoen. Ik schrijf bewust “doen”, want het draait erom dat je met je zintuigen feedback krijgt. Bij enkel opschrijven en lezen gaat essentiële informatie verloren, hoe precies ook geformuleerd. Dat geldt voor technische aanwijzingen, maar juist ook om notatie van de muziek zelf en al helemaal als je vervolgens die al gebrekkige oorspronkelijke notatie weer gaat omzetten in moderne notatie!
  2. Vibreren (in de betekenis van in trilling zijn, niet in de betekenis van een trillen van de toon), mee-vibreren en mee doen vibreren bepalen de harmonie van de muziek in de zanger, in de akoestiek en met elkaar.
  3. Hoe rijker de boventonen, hoe dichter men in contact komt met het hogere en daarmee met het primaire doel van de muziek. Dit bereik je door resonantie te zoeken in al je holtes, via de harde gedeeltes in de mond (hard verhemelte en tanden) en door een flexibele, actieve, relatief voorwaarts gerichte tong.
  4. Spreken is zingen is spreken is zingen: elk begin van klank maken komt voort uit de inspiratie om verbinding te zoeken met je omgeving, en is daarmee niet acuut maar ontwikkelend.
  5. Niet toonhoogtes maar intervallen bepalen de beweging van de melodie en de zuiverheid ervan.
  6. Basisfiguren in de melodie brengen een soort aantrekkingskracht naar belangrijke pilaartonen en versterken dus de modus (modale toonsoort). Versieringen staan in dienst hiervan en moeten als zodanig worden uitgevoerd.
  7. Het ‘skelet’ van de melodie wordt gesolmiseerd (zie mijn eerdere blog), wat subtiele verschillen oplevert in dynamiek, ornamentatie en balans, en wat de modus ondersteunt.
  8. De medeklinkers reguleren min of meer de (ritmische) puls in de muziek, echter zonder de vibratiestroom te onderbreken. De klinkers kleuren en verrijken de boventonen en zijn daarom helder. Dit alles is alleen te bereiken door een relatief voorwaarts gerichte, actieve tong en gebruik makend van harde verhemelte en tanden als primaire ‘klankbord’.
  9. Doordat de klinkers en medeklinkers de vibratie versterken en variëren, zal en mag nooit een zwaar accent ontstaan, omdat zo’n accent de stroom zou onderbreken. De ritmes die zo ontstaan zijn ‘additief’ en onregelmatig, maar een golvende puls is hoorbaar of voelbaar als gevolg van bovenstaande principes.
  10. Men ervaart al zingend volgens deze principes ook vanzelf een bourdon, ook als deze niet wordt gespeeld of gezongen. Mede hierom is het belangrijk om adem (en geest) zodanig, op zijn minst gedeeltelijk door de neus, spontaan binnen te laten (niet nemen), dat het mee-vibreren van de akoestische ruimte en dus de bourdon, niet wordt verstoord.

Lichaamsbewustzijn

Wat ik er nu uit wil lichten, is de precisie waarin alle betrokken lichaamsdelen kunnen, willen en uiteindelijk zullen worden bediend bij het zingen van oude, modale muziek. Het gaat vaak om uiterst subtiele veranderingen die nodig zijn om de vibratie en de boventonen hun ruimte te kunnen geven en de essentie van de muziek – de verbinding met het universum of met God – aan te raken. Blijkbaar zijn juist het lichaamsbewustzijn en het gecontroleerd loslaten of beheersen van spierspanning en adem van de zanger (bij voldoende ervaring overigens weer als een natuurlijk gedrag ‘geautomatiseerd’ en geïntegreerd in haar of zijn lichaam), de middelen waarmee hij het transcendente of spirituele aspect van de muziek bereikt. Bij nagenoeg iedere vraag waarmee een leerling komt, of het nu gaat om houding en adem, dictie en verstaanbaarheid, zuiverheid, het aanleren van snelle ritmes, stijl-specifieke technieken, meer interpretatieve aanwijzingen, of om het bedwingen van podiumvrees, telkens kom ik weer terug bij het vertalen van bovenstaande principes naar bepaalde lichamelijke gewoontes die de student zal moeten aannemen. Dat is waarom het ontwikkelen van een gedetailleerd lichaamsbewustzijn in mijn lessen zoveel aandacht krijgt.

Wilt u dit ook ervaren? Maak een afspraak voor een proefles!